Monnikenheide 45 jaar
- Nieuwsbericht
- 03 April 2018
Jan Welffens, oud-directeur en vrijwilliger van bij de start in 1973, geeft ons zijn persoonlijke beschouwingen naar aanleiding van 45 jaar Monnikenheide.
Of ik iets wil schrijven naar aanleiding van 45 jaar Monnikenheide…
Waarom vraagt men mij dat eigenlijk? Omdat ik de eerste gewetensbezwaarde was (weliswaar na enkele weken afgekeurd als gewetensbezwaarde en dan maar een jaar gebleven als vrijwilliger), de eerste die mocht “Karelen”, destijds synoniem voor de boekhouding bijhouden (die dan streng werd gecontroleerd door Karel Van Oostveldt), de eerste die luid meezingend met John Denver “it’s 5 o’clock this morning” het personeelsgebouw stond te dweilen, het eerste koppel misschien (ja, wie waren dat eigenlijk, de eerste van de ontelbare koppels die de vruchtbare Zoerselse bosgrond heeft voortgebracht, dat is dus een geheim dat ik met een brede glimlach mee in mijn urne zal nemen), de eerste bewoner van Monnikenhuis, de eerste directeur van Monnikenbos, de eerste begeleider van de Voorne, enz… De eersten zullen de laatsten zijn, oei.
45 jaar Monnikenheide betekent natuurlijk ook bijna 70 jaar Welffens…
Monnikenheide in de fleur van zijn (haar?) leven, Welffens al geruime tijd bezig aan de biologische verschrompeling en de onafwendbare mentale aftakeling (jonge mensen kennen nog niet die stille vreugde die je vervult als je een kamer binnenkomt, en nog glashelder weet wat je daar kwam zoeken), wellicht de laatste keer dus dat men mij vraagt “iets” te schrijven, en daar wil ik dus gulzig misbruik van maken.
Mijn eerste ontmoeting met wie men toen nog ongestraft een mentaal gehandicapte mocht noemen, vergeet ik nooit. Op 1 april 1973 kwam ik de woning binnen waar ik toen (burger)dienst had en een jonge -bijna volwassen- vrouw rees op uit een box en zei handenwrijvend “dag chou”. Op dat eigenste moment ben ik van mijn hoofd in mijn buik gevallen. Na 13 jaar jezuïtenvorming (die toch vooral aandacht gaven aan wat zich hoger dan de kin bevond, en het gebied lager dan de navel totaal negeerden…) en iets te veel jaren universiteit, wist ik nauwelijks dat ook emoties een bestanddeel van de mens zijn. Dat is dan ook het grootste geschenk dat de bewoners van Monnikenheide mij gegeven hebben, ze hebben van mij een vollediger mens gemaakt.
En nu ik het over de bewoners heb, tijdens de première van Zie mij doen (waarover later meer) viel het mij op dat zij nog steeds worden bestempeld als “onze gasten”, zo heb ik hen trouwens ook altijd genoemd. Om één of andere reden stoorde dit mij nu, misschien een gevolg van de film, vond ik dat ze daardoor tekort gedaan worden. Ze zijn dan ook helemaal geen gast daar, als Steven de stichter is, zijn de bewoners de zingevers van Monnikenheide de reden van bestaan. Laten we hen voortaan zingevers noemen.
Was het vroeger beter? Ja en neen.
Ik heb ontzettend genoten van het eerste jaar kortverblijf en van de 6 jaren dat ik directeur mocht zijn van Monnikenbos. Wivina noemt dat graag de pioniersjaren, en ja, iets nieuws uit de grond stampen samen met een groep gelijkgestemde zielen, dat is mee van het mooiste wat een mens kan mee-maken. Er bestonden toen nog geen computers, er was nog geen internet.
En zoals in ongeveer alle sectoren van onze maatschappij, heeft het digitale beest er m.i. ook in Monnikenheide voor gezorgd dat de essentie minder zichtbaar wordt. Al gebeurt dit op een wat omzwachtelde manier, zoals onder het mom van meer efficiëntie. Ik wil hier vooral niemand met de vinger wijzen, misschien gewoon even laten nadenken over.
De essentie, de kerntaak van alle personeelsleden van Monnikenheide, is de begeleiding van de zingevers, hen helpen om ondanks of juist dankzij enkele beperkingen een volwaardig mens te zijn en een gelukkig leven te leiden. In de pioniersjaren besteedde men ongeveer 100 percent van de werkuren aan het uitvoeren van die kerntaak. Ik nodig iedereen uit om persoonlijk na te gaan hoeveel percent er nu aan het digitale beest gegeven wordt, dat onder het mom van alles sneller, eenvoudiger en efficiënter te laten gaan, de voornaamste bron van stress en burn-out is geworden.
Was het vroeger beter? Misschien. Want de gouden gloed van de herinnering heeft de neiging om wat minder goed ging in een wazig flou artistique naar de achtergrond te dringen.
Terug naar het heden. Zie mij doen. Wat een ongelooflijk geschenk heeft Klara Van Es aan Monnikenheide gegeven. Wat een liefde, warmte, schoonheid spreekt uit die beelden en dialogen, hoe mooi en respectvol heeft zij de kerntaak voor iedereen zichtbaar gemaakt.
Iemand noemde de film shockerend. Het shockerende zit m.i. in het feit dat sommige van die mensen, die zingevers waar wij voor zorgen en die wij begeleiden, blijk geven van een levenswijsheid waar vele “normale” mensen alleen maar van kunnen dromen.
Was het vroeger beter? Neen. De beelden van de “weet-groep”, de gesprekken over gevoelens, angst, verdriet, vreugde, over alles wat ons tot mens maakt, dat is iets van deze tijd waar ik met verwondering en bewondering naar kijk. Dat is, zoals Paul Demeester me na de voostelling bijna euforisch zei, en hoe deugddoend was die euforie, dat is waarom we Monnikenheide hebben opgericht.
Hoe dikwijls heb ik vroeger niet de vraag gehad: “is het niet zwaar, met die sukkelaars werken?” Dankzij 45 jaar Monnikenheide, dankzij die prachtfilm van Klara Van Es, groeit het besef dat die sukkelaars mensen zijn zoals jij en ik, wat natuurlijk kan betekenen dat we allemaal sukkelaars zijn, maar wat ook kan betekenen dat de zingevers, ondanks of dankzij hun beperking, volwaardig mens zijn.
Ik wil graag eindigen met een opmerking over het beleid. Was het vroeger beter? Zeker weten. Minister Van Deurzen heeft bij de première mooie woorden gesproken, en ik twijfel niet aan zijn persoonlijke inzet en integriteit. Maar hij heeft de tijdsgeest niet mee. Ik ben al ruim 30 jaar voorzitter van De Lier, een tehuis werkenden –maar die terminologie bestaat niet meer- in Lier. In het kader van de persoonsvolgende financiering werden alle zingevers daar “ingeschaald”, hun mogelijkheden en beperkingen werden onder de loep genomen om vast te stellen welke middelen zij nodig hebben om een menswaardig bestaan te leiden.
Wat blijkt nu, van die 100 % middelen krijgen zij er 82 % uitbetaald. De cijfers van Monnikenheide ken ik niet, maar dat zal wel gelijkaardig zijn. Eerst bepalen wat nodig is om dan een kleine 20 % in te houden, dat is een platte besparingsmaatregel verpakt in de mooie theorie dat niet meer de instellingen gesubsidieerd worden, maar dat het individu zal krijgen waar het recht op heeft. Er is te weinig geld, dus iedereen moet besparen. Wat een onzin, er is nog nooit zoveel geld geweest, bijna dagelijks lezen we in de krant hoeveel geld er in “het systeem” wordt gepompt. Maar in onze neo-liberale maatschappij, waar winstbejag primeert op menselijk welzijn, wordt de verdeling van die middelen steeds onrechtvaardiger. Er is een mentaliteitswijziging nodig om daar verandering in te brengen. Misschien dat een film als “Zie mij doen” daartoe kan bijdragen.
Hopen mag, ook na 45 jaar.
Enkele foto's uit de oude doos: